2019
FICTIE (KORT VERHAAL)
DIT VERHAAL IS ONDERDEEL VAN DE AUDIOVISUELE
DOCUMENTAIRE AAN DE ORDE VAN DE DAG

AAN DE ORDE VAN DE DAG


Ik sta op het verlaten perron. Hardnekkige klimplanten kringelen om de bovenleidingen die lijken te versmelten met de wirwar van draden. Ik voel duizend oogjes prikken in mijn rug. De restanten van afbrokkelend steen lijken te worden opgeslokt door de groene massa die ons aan alle kanten omsluit. Het enige licht is afkomstig van een met verf geblakerde lantaarnpaal. Het flikkert onregelmatig. Aan, uit, aan, uit, aan, uit. Kwart over vijf. Twintig over vijf. Half zes. Ik zet twee stappen naar voren tot ik de rand van het perron bereik. Ik draai mijn hoofd. Zowel links als rechts verdwijnen de lijnen en rails in een donker groene massa waar geen enkele vorm definieerbaar is. Ik stap weer terug. Kwart voor zes. Aan, uit, aan, uit. De rails liggen scheef. Mos omsluit de kieren in het plaveisel. Kleine varens banen zich een weg tussen de stalen spoorstaven. Het is onmogelijk om hier een trein te laten rijden concludeer ik. Zeven voor zes. De lantaarnpaal staat al een tijdje aan.

Gealarmeerd door een geluid kijk ik opzij. Het waren voetstappen. Een zwarte gestalte doemt op en komt naast mij staan. Lang, mager. Gekleed in een donkere jas en een hoed die zijn gelaat verbergt. De geur van iets dat op verbrand hout lijkt, sijpelt langzaam mijn neusgaten binnen. “Goedenavond” zeg ik. Het blijft stil. Alleen de geluiden van de krekels, vogels en God weet wat nog meer overstijgen de ongemakkelijke stilte.

“Dag” zegt de gestalte plotseling terug. “Weet u hoe laat de trein komt?” vraag ik. “Waarom wil je dat in godsnaam weten?” vraagt de gestalte verbaasd. Ik betrap mezelf erop dat ik hier geen antwoord op heb. “Weet u niet hoe laat...” probeer ik nogmaals. “Tja. Wat is laat. Laat of vroeg, vroeg of laat, dat is mijn antwoord denk ik.” “Maar u wacht toch ook op een trein?” vraag ik. “Of ik wacht? Waarom zou ik wachten?” “Ik weet niet wat de dienstregeling hier is.” mompel ik voorzichtig. Het antwoord is een harde lach. Geschrokken door het schelle geluid zet ik een stap opzij. De gestalte reageert op mijn beweging en zet twee stappen in mijn richting. We zijn misschien nog zestig centimeter van elkaar verwijderd. Het buigt zich naar mij toe en zegt langzaam: “De regel is overgave en de dienst wordt bewezen.”

[...]

De gestalte beweegt zich van mij af en neemt de oude positie in. In de verte klinkt geraas. Een lichtbundel verblindt mijn zicht. Uit het donkere gat komt in een elegant ritme de trein aanrijden. De lantaarnpaal flikkert een laatste keer. Ik stap in en de trein vertrekt.